Dat ik dit jaar 264 boeken las, toch substantieel meer dan in voorgaande jaren, heeft alles te maken met het feit dat ik tien maanden hoofdredacteur van de Boekenkrant was. Ik las veel in functie: om te beoordelen of een titel geschikt was om te bespreken, om recensenten te kunnen begeleiden en om zelf stukken te schrijven.
En omdat ik de lat wat betreft de actualiteit hoog legde, las ik in 2024 vooral boeken die in 2024 (voor het eerst in vertaling) verschenen. Ik las mede daardoor veel titels die doordrongen op lijstjes van beste boeken. Meer dan andere jaren, maar ook het afgelopen jaar kwam ik aan lang niet alle beloftevolle titels toe. Ook dat kwam deels door de keuzes die ik voor de krant maakte: ik wilde daar niet alleen voor de hand liggende titels en grote uitgevers ten tonele voeren. Misschien dat ik daarom meer vrede heb met het feit dat ik weer niet aan alle genomineerde, getipte en op voorhand interessante titels toe kwam. Ik neem een stapeltje van die titels mee het nieuwe leesjaar in.
Dankzij het lezen in functie kwam ik dit jaar weer aan kinder- en jeugdboeken toe en verdiepte ik me in boeken in de categorie Young Adult. Ongeveer een derde van de gelezen titels valt in een van deze categorieën. Een meer dan gelukkige bijkomstigheid. Hoewel er nu geen directe aanleiding meer is, hoop ik dat ik ook in 2025 meer dan alleen een enkele titel zal lezen. Nederland heeft een rijke traditie op dit gebied, en er zijn veel jonge auteurs die daar hun voordeel mee doen.
Er waren veel meer ‘aanleidingen’ om te lezen – gesprekken met schrijvers, columns en recensies, enthousiaste verhalen van anderen, boeken waar je niet omheen kunt, nieuwe of opnieuw verschenen titels van schrijvers waar ik zelden een boek van oversla, lokaal lezen op locatie; de tijd om ‘zomaar’ een boek te lezen, om een boek dat tot nu toe ongelezen bleef uit de kast of van een stapel te pakken, was beperkter dan andere jaren. Toch las ik dit jaar nauwelijks iets waarvan ik achteraf spijt had. Waarmee niet gezegd is dat alles goed was of perfect in mijn leesprofiel past. Daar staat tegenover dat ik vaker dan vorige jaren werd verrast door werk van schrijvers waarvan ik nooit eerder iets las.
Er zijn heel veel vormen van (auto-)biografisch schrijven: het loopt van autofictie tot biografieën en daartussenin zit ook nog van alles. Ik lees graag over levens, maar las – ondanks mijn betrokkenheid bij Biografieportaal en het maandelijkse praatprogramma Biografie op de bühne – dit jaar te weinig biografieën. Maar als de autofictie en de memoires meetel, heb ik mij toch een behoorlijk aantal verliteratuurde levens verdiept.
Ondanks het veel-lezen las ik boeken die me bijbleven en bij zullen blijven. Ik raffelde boeken niet af, maar realiseerde me al lezend wel dat het gemiddelde aantal gelezen pagina’s per uur opliep als ik minder door een boek gegrepen werd (en dus afnam als ik een echt goed boek in handen had).
Ik las dus veel moois. Als ik een paar titels ‘moet’ noemen, dan die hieronder. Met de kanttekening dat ik daarmee veel schrijvers en hun werk tekortdoe. Voor wie wil weten uit welke lijst ik deze keuze maak (en welke boeken ik dus niet las en niet mee kon wegen), volgt helemaal onderaan de volledige lijst.
FICTIE
Het archief van Thomas Heerma van Voss
Deel uitmaken van de redactie van een literair tijdschrift. Dat is de situatie waarin Pierre Rosenau is beland. Hij is chef ‘ongevraagde kopij’, en neemt zijn taak zeer serieus. Zoals hij het hele redacteurschap serieus neemt. Terwijl hij ook wel ziet dat het tijdschrift het moeilijk heeft en hoe ingewikkeld het is om als redactie eendrachtig samen te werken. Opgeven is geen optie, Pierre heeft een vader die hem blijft aanmoedigen en geruststellen, en die weet waar hij het over heeft.
Ook Heerma van Voss spreekt uit eigen ervaring, met Het archief schreef hij min of meer een sleutelroman, waarin hij zijn eigen ervaringen te boek stelt. Ervaring als tijdschrift redacteur en ervaringen als zoon van een stervende vader.
Lang niet iedere lezers van Het archief zal na het lezen van de roman ook het najaarsnummer 2024 van het literaire tijdschrift Arabesk – ondertitel: een verademing in de digitale wereld – gelezen hebben. Het fictieve tijdschrift wordt eenmalig tot leven gewekt. Schrijvers, dichters en essayisten die door Heerma van Voss versleuteld zijn tot personages leverden de bijdragen, waar in de roman op gewacht en naar uitgekeken wordt.
Zelfportret van Édouard Levé (vert. uit het Frans: Katrien Vandenberghe)
Is Zelfmoord van Édouard Levé een in memoriam voor een zelfmoordenaar of het zelfonderzoek van iemand die zich schuldig voelt en getroost wil worden?
In elk geval reconstrueert het een te vroeg beëindigd leven en is het pijnlijk prachtig.
Tien dagen nadat hij het manuscript ingeleverd had bij zijn uitgever benam Édourd Levé zich van het leven.
In Zelfmoord reflecteert Édouard Levé op de zelfmoord van een vriend. Dat levert een levensbeschrijving op. In Zelfportret karakteriseert Levé zichzelf (mogen we aannemen). Hij beschrijft niet, hij somt op. Zelfportret bestaat uit een verzameling schijnbaar in willekeurige volgorde weergeven kenmerken, gedragingen en voorkeuren van de ik. Feiten dus. En dat werkt.
Het jaagpad van Paul Verrept
Terwijl Lucas zijn leven in de stad probeert te ontlopen door terug de keren naar het dorp van zijn jeugd reist Claus in tegenovergestelde richting: hij gaat studeren in de stad. Lucas raakt van het ene op het andere moment in de ban van Claus, Claus fantaseert over een toekomst met een meisje dat hij in de trein ziet. In Het jaagpad weet Paul Verrept de illusie te wekken dat Lucas en Claus één zijn. Dat hun zoekende lichamen, manische gedachten en eenzame zielen in elkaar overvloeien.
NON-FICTIE
Russische Spelen: sport en politiek in het olympische jaar 1980 van Rolf Bos
In Russische Spelen: sport en politiek in het olympische jaar 1980 schetst Rolf Bos hoezeer sport en politiek in de aanloop naar en tijdens de Spelen in Moskou verweven waren. Nadat de Sovjet-Unie Afghanistan binnenviel, klonk een luide roep om een boycot van de Spelen in Moskou. Uiteindelijk zullen veertig landen deze Spelen mijden, met alle gevolgen van dien voor de onderlinge diplomatieke verhoudingen. Zwaar getroffen zijn ook de atleten, die zich jarenlang voorbereid hebben, en vaak in hun loopbaan maar een of twee kansen hebben om tijdens Olympische Spelen optimaal te presteren. In Russische Spelen komen al die aspecten aan bod. Bos kiest zowel voor een historische als voor een sport-journalistieke invalshoek. Hij zet de boycot van de Spelen van 1980 in een historisch perspectief en vergelijkt de overwegingen en het diplomatieke geharrewar toen met die in de aanloop naar andere gevoelige Spelen en sportevenementen. Hij laat zien hoe wereldwijd en in Nederland regeringen en Olympische comités destijds tot hun besluit kwamen (en hoe er achter de schermen gelobbyd werd). Laat atleten aan het woord die zich door het besluit van hun regering/comité benadeeld voelen en degenen die wel mochten gaan over hun keuze om daar al dan niet gebruik van te maken. En hij reconstrueert wedstrijden die in 1980 al dan niet leidden tot het behalen van een medaille.
Dat levert een gevarieerd, maar wel heel helder gecomponeerd boek op waaruit maar een conclusie getrokken kan worden: al voordat er een directe aanleiding was om de Spelen te boycotten, was duidelijk dat er in Moskou nooit eerlijke Spelen gehouden zouden kunnen worden. Een land dat mensenrechten stelselmatig schendt – Bos gaat uitgebreid in op de verbanning van Andrej Sacharov naar Gorki; een nationaal dopingprogramma kent; zich aan fair play weinig gelegen laat liggen en op diverse manieren sporters van andere landen intimideert, huldigt de Olympische gedachte en uitgangspunten niet.
Graafdier van Nikki Dekker
Graafdier, het boek dat Nikki Dekker ‘in aanloop naar de opening van de tentoonstelling Soils (15 juni-24 november 2024, Van Abbemuseum, Eindhoven), in opdracht van Tilt en het Cultuurfonds Noord Brabant’ schreef, heeft een wat hybride karakter. Net zoals de kunstenaars die te zien zijn in het Van Abbe, verhoudt Dekker zich in Graafdier tot het landschap en de in de aardlagen aanwezige sporen van de geschiedenis. Daartoe verbleef zij enige tijd in de Groote Peel. Van dat verblijf en de research die ze daar – ter plekke en door zich in te lezen – doet met het oog op het boek dat ze zal schrijven brengt ze verslag uit. Maar Graafdier bevat ook de materialisatie van het onderzoek dat zij daar deed. Dekker graaft zich verticaal van het nu richting het middelpunt van de aarde. De oudste sporen die zij aantreft, zijn driehonderdmiljoen jaar oud. Aan die twee verkenningen voegt ze nog een derde aspect toe: oefeningen die de lezer dwingen zich te verhouden tot zichzelf, de omgeving en het leven (en de dood). Net als in diepdiepblauw, waarin het over het water en wat daarin te vinden is gaat, mengt Dekker ook in haar nieuwe boek verschillende genres. Graafdier is memoir, essay en reisverslag in één.
Pekel: de schrijver, de professor en het kreeftje dat de wereld veranderde van Dieter Honoré
Patrick Sorgeloos is een Vlaams maritiem bioloog die van pekelkreeftjes zijn specialiteit heeft gemaakt. Hij bestudeert ze al een wetenschappelijk leven lang met een – conform de wet van Wilson – duidelijk doel: voor welk groot of klein probleem vormen zij de oplossing? Sorgeloos zag al vroeg in zijn loopbaan dat de in zout water goed gedijende pekelkreeftjes een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van het wereldwijde voedselprobleem. Hoe, dat beschrijft Dieter Honoré in Pekel: de schrijver, de professor en het kreeftje dat de wereld veranderde waarin niet alleen Sorgeloos en de artemia salina maar ook Honoré zelf een prominente rol speelt. Niet geheel toevallig tekent juist hij het levensverhaal van de inmiddels emeritus-professor op. Dat verhaal is op zich al bijzonder, maar de manier waarop het verteld wordt – Honoré houdt in, houdt achter, versnelt, herneemt, geeft alsnog prijs, waardoor de chronologie om de tuin geleid wordt – is een avontuur op zich.
Betoverende stilte: Caspar David Friedrichs reis door de tijd van Florian Illies (vert. uit het Duits: Gerrit Bussink en Izaak Hilhorst)
Betoverende stilte is geen biografie (hoewel Illies het leven van Friedrich beschrijft, duidt en relateert aan het werk), maar een mengeling van kunstbeschouwing en cultuurgeschiedenis. Centraal staat de receptie van het werk van Friedrich in drie tijdperken: de periode dat het ontstond (dan staan Friedrich en zijn tijdgenoten centraal); de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw (waarbij de nadruk ligt op het propagandistische gebruik van zijn werk) en de huidige tijd (en er in kunsthistorische zin betekenis aan het werk toegekend wordt). Illies kiest niet voor de chronologie als ordenend principe, maar voor de elementen vuur, water, aarde en lucht – alle in ruime mate vertegenwoordigd in het werk van Friedrich. Dat geeft hem de vrijheid om aspecten die hij al beschreven heeft van een nadere duiding vanuit een ander perspectief te voorzien. Daardoor wordt duidelijk hoe werk waarvan de kwaliteit nu onomstreden is niet vanzelfsprekend tot een canon wordt toegelaten. Illies is een begenadigd verhalenverteller, dat bewees hij al eerder. Hij weet gedenkwaardige geschiedenis(sen) in een boeiend concept te vatten. In Betoverende stilte pakt het kruisen van historische perioden met de vier elementen goed uit waar het het begrip voor (de ontvangst van) het werk van Friedrich betreft.
Het sneeuwklokjesbos van Annejet van der Zijl
Hoewel Annejet van der Zijl in Het sneeuwklokjesbos in het kort de biografie van de Amerikaanse schilder George Hitchcock, voorman van de Egmondse School, schetst, gaat het in dit in de serie Terloops verschenen boekje vooral over de schrijfster zelf. Van der Zijl is opmerkelijk openhartig over de tegenslagen die zij de afgelopen jaren kende. Tegenslagen die haar anders in het leven deden staan, en maakten dat zij een aantal zekerheden losliet. Waaronder de overtuiging dat zij niet zou gedijen buiten Amsterdam. Het tegendeel bleek waar: Het sneeuwklokjesbos is een liefdesverklaring aan Bergen (NH) en omgeving.
POËZIE
Ik heb een afgehakte hand voor je meegenomen van Ghayath Almadhoun (vertaling: Djûke Poppinga)
‘Teksten en kanttekeningen’ luidt de ondertitel van Ik heb een afgehakte hand voor je meegenomen van de Syrisch-Palestijns-Zweedse dichter Ghayath Almadhoun. Geen gedichten? Terwijl vergelijkbare teksten in zijn vorige bundel gedichten genoemd worden. Is dit dan geen poëzie: ‘Achter de tralies van je gouden gevangenis verlang ik naar ijzer, en achter de dikke muren van je afzondering droom ik van de drukte […]’. ‘Deze gedichten zijn kanttekeningen bij eerdere teksten uit Weg van Damascus en ik hier jij daar.’ Zo staat het in het colofon. Dus toch gedichten… Lieflijk is zijn poëzie allerminst. Almadhouns spervuur van woorden houdt de lezer gevangen. Trekt hem een oorlog in. Alle oorlogen in. Nooit is Almadhoun cynisch. Altijd confronterend. En wat een vertaling!
Blue Whisky van Bart Chabot
‘Als je wat Chabottiaans is heel nauw definieert, zijn personificaties een duidelijk kenmerk. Net als beschrijvingen van het weer: de zon was alleen thuis, of de wolken hielden de wacht. Typisch zinnen voor ons. We hebben dezelfde blik, maar uiteindelijk streven we allemaal een ander doel na met wat we schrijven’, zei Maurits Chabot tijdens mijn interview met de Chabotten.
Blue whisky, de nieuwe bundel van Bart Chabot, is in alle opzichten Chabottiaans. Het lyrisch ik neemt een voorschot op een afterlife en zweeft door een vertrouwde wereld, genietend van de goede dingen des levens en zich verbazend over de vanzelfsprekendheid van de dagelijkse dingen. Maar eigenlijk heeft hij al afscheid genomen en is hij er niet meer.
Binnen in de aarde is een berg van Hester Knibbe
Dichter Hester Knibbe ent haar poëzie bij voorkeur op oude culturen en tijdloze verhalen. Voor Binnen in de aarde is een berg liet ze zich inspireren door de I Tjing, het Boek der Veranderingen. De bundel telt 64 gedichten die hun titel ontlenen aan de evenzovele hexagrammen in de I Tjing. Knibbe’s gedichten – dit keer geen reeksen – zijn actuele invullingen en interpretaties van ‘situaties’ die besloten liggen in die titels. In Binnen in de aarde is een berg schuwt de dichter het hier en nu niet. Ze heeft het over oorlogen die woeden, zwervers die schuldgevoelens oproepen, algoritmes en ander eigentijds ongemak. Hoewel de vorm strak is – elk gedicht telt zes keer twee regels, Knibbe uitermate precies formuleert en de inhoud verre van vrijblijvend is, heeft deze toegankelijke bundel iets bevrijdends.
Zachte landing op leeuwenpootjes van Astrid Lampe
Lampe’s meest recente bundel – ze stuurde het pdf-bestand vlak voordat ze hoorde dat ze de P.C. Hooftprijs zou krijgen naar haar redacteur – bevat 56 gedichten. Handvatten geeft de dichter niet: de gedichten zijn titelloos en niet ondergebracht in afdelingen die de lezer de weg zouden kunnen wijzen. De lezer dwaalt in Zachte landing op leeuwenpootjes van het ene naar het andere tafereel. Onheilspellend zijn de scènes die Lampe beschrijft, zonder dat zij naar grote woorden grijpt om de ‘kromme wereld’ – haar woorden, uit haar dankwoord uitgesproken tijdens de uitreiking van de P.C. Hooft-prijs – waarin de mens zichzelf gemanoeuvreerd heeft te beschrijven. Door het bekende en het schijnbaar vanzelfsprekende in een adem te noemen met het op de loer liggende krijgen de gedichten iets unheimisch.
Waarmee niet gezegd is dat Lampe heel concrete poëzie schrijft die zich ergens afspeelt en maar voor een uitleg vatbaar is. Want dat doet ze juist en heel bewust niet. Wie via een van haar gedichten het universum van deze dichter binnentreedt, is nog altijd vrij om vrij te associëren.Lampe laat haar lezers dus dwalen, maar haar voor haar doen relatief korte gedichten bevatten voldoende herkenningspunten – haar heldere taal, signaalwoorden, terugkerende props, personificaties, het refereren aan het hier en nu – om hen bij de les te houden. Want vrijblijvend is de poëzie van Lampe niet. Hoewel gebouwd uit pure taal – taal die haar tot het uiterste dwingt (en v.v.), en preluderend op wat taal teweeg kan brengen, spreekt Lampe zich via die taal wel degelijk uit. Laat ze zien waar ze staat, als dichter en als mens.
(AUTO-) BIOGRAFIEËN
De pen in het hart van Chrétien Breukers
De pen in het hart is het vijfde deel van de Thomas Meerman-reeks van Chrétien Breukers. Thomas Meerman is schrijver: zijn werk kan omschreven worden als autofictie. Dat Breukers zijn personage deels (en dan overduidelijk) laat teren op eigen ervaringen, wil niet zeggen dat zijn romans autofictief zijn. Hij speelt zoals alle schrijvers een spel, en via schrijvende personage Thomas Meerman voegt hij aan dat spel een extra dimensie toe.
In De pen in het hart reflecteert Meerman regelmatig op wat er van hem en zijn werk overblijft als zijn leven later beschreven wordt. Als er een biografie aan hem gewijd wordt. Meermans bespiegelingen over een en zijn biografie stemmen tot nadenken: ‘In een biografie wordt het sterfbed vaak verwaarloosd. Het valt niet mee, schrijven over het einde’ of ‘In mijn biografie is ruimte voor alles. Maar is er ook ruimte voor het echte verhaal?’
Monsieur Hawarden van Filip De Pillecyn, gevolgd door Wie was monsieur Hawarden?, een onderzoek van Annick Lesage
De herdruk van Monsieur Hawarden kreeg bij verschijnen veel aandacht in de Vlaamse media. Dat Lanoye als ambassadeur van het boek fungeert en hij het ‘de eerste non-binaire novelle in de Vlaamse letteren’ noemt, heeft daarbij vast geholpen. Maar het is vooral het essay Wie was Monsieur Hawarden? van Annick Lesage – radio- en documentairemaakster bij de Vlaamse publieke omroep (boeken schrijven doet ze in haar vrije tijd) – dat mijn aandacht trok.
Dat Arthur Hawarden misschien wel de eerste transman in de Vlaamse literatuur is, spreekt Lesage niet tegen. Maar ze schrijft haar essay niet om dat te bewijzen. Haar essay is een verkapte biografie van een tot personage gemaakte, waarin zij een familiegeschiedenis reconstrueert, en de sociale kringen waarin Mary Meliora Gillibrand en (later Arthur Hawarden) zich begaf in kaart brengt. Een groot deel van haar onderzoek is gewijd aan de band tussen Aurore Dupin en Mary Gillibrand. En dat – het feit dat George Sand (onder die naam werd Aurore Dupin bekend) en monsieur Hawarden elkaar kenden, en dat monsieur Hawarden via haar wellicht ook toegang had tot een deel van haar inner circle; misschien was hij wel een leerling van Chopin – is nieuws (dat zou je door de vanzelfsprekendheid waarmee het opgeschreven wordt bijna over het hoofd zien).
De gelukkigste jaren van de mensen van Wim Kayzer
Tot een paar dagen voor zijn dood werkte Wim Kayzer aan De gelukkigste jaren van de mensen. Door de gedeelde wetenschap – die van de schrijver en die van de lezer – dat hij het leven los moet laten, krijgen deze memoires extra urgentie. Kayzer maakt de balans op, maar hem rest geen tijd om dingen recht te zetten. En hij spaart zichzelf niet.
Maar hij vond er wel een mooie vorm voor: hij gaat in gesprek met Péter Esterházy, de Hongaarse schrijver met wie hij tot het eind van zijn leven bevriend had kunnen zijn als hij die vriendschap niet verwaarloosd had. Naarmate De gelukkigste jaren van de mensen vordert lopen feit en fictie steeds meer in elkaar over, zonder dat deze memoires en de oprechtheid van hun schrijver aan geloofwaardigheid inboeten.
KINDER- EN JEUGDBOEKEN, EN YA
De kattenwandeling van Sara Lundberg (vert. Edward van de Vendel)
Belangrijker dan het onderscheid tussen dier en mens en hun verschillende behoeften zijn de gevoelens waar het in De kattenwandeling over gaat. Hoe dapper moet je zijn om nieuwe dingen te ontdekken? Hoe erg is het om toe te geven dat je bang bent? Hoeveel vertrouwen moet je hebben in een ander om hem of haar te volgen? En hoe voelt het om eenzaam en in de steek gelaten te zijn? Vragen die niet letterlijk gesteld worden, maar het doen en laten van de kat en het baasje (on)bewust bepalen. Grote vragen, maar wel vragen die ook jonge lezers bezighouden. Heel jonge lezers zullen vooral genieten van de dromerige tekeningen in het tweede deel van De kattenwandeling, die in warme kleuren en met veel oog voor detail het gedrag, met name de nieuwsgierigheid en het speelse, van een kat verbeelden. De aquarellen in het eerste deel, waarin de leefwereld van het baasje het uitgangspunt is, zijn schetsmatiger en laten in kort bestek een veelheid aan sferen zien. Sara Lundberg beperkt de tekst tot wat nodig is om de illustraties te verbinden en de gedachten van de personages –de kat praat terug – weer te geven. De toon van haar taal – in de vertaling van Edward van de Vendel – is eerder functioneel dan puur en poëtisch. Dat het baasje geen uitgesproken sekse heeft, maakt dat alle kinderen zich tijdens het (voor)lezen van De kattenwandeling herkennen.
Dit boek is vóór de wolf van Bibi Dumon Tak en Barbara Stok
Dit boek is vóór de wolf begint als een sprookje. Letterlijk, want de eerste woorden zijn: ‘Er was eens…’ Er was eens een wolf, en die wolf achtervolgt een meisje met een mand vol etenswaren. Hé, dat lijkt Roodkapje wel… Maar nog voordat je dat goed en wel gedacht hebt, onderbreekt Bibi Dumon Tak haar verhaal: ‘Eet de wolf het meisje op?/ Heeft oma een geweer?/ En schiet ze de wolf dood?/ Komt er een jager die het meisje redt met een mes uit de buik van de wolf?/ Even geduld./ Want eerst moet je meer weten. Meer over de wolf.’ Waarna heel veel informatie over de wolf volgt. Informatie over hoe wolven leven, hoe ze met elkaar communiceren en over de waarde van de wolf voor de natuur. Veel van die informatie is feitelijk, maar nergens somt de schrijver die feiten saai op. Duidelijk is dat Bibi Dumon Tak het niet eens is met mensen die vinden dat de wolf maar weer uit Nederland moet verdwijnen omdat hij zoveel schapen doodbijt. Dat Bibi Dumon Tak veel weet over dieren en daar aanstekelijk over kan schrijven, heeft ze al vaker bewezen. In Dit boek is vóór de wolf krijgt ze steun van striptekenaar Barbara Stok. Wat zij heel goed kan, is in eenvoudige tekeningen heel precies uitleggen waar het om gaat. En ze heeft gevoel voor humor. Beide kwaliteiten zet ze in dit boek in, waarbij ze illustreert wat Bibi Dumon Tak (be)schrijft, maar daar wel een eigen, net zo pro-wolf, draai aan geeft.’
Het papieren theater van Joke Reijnders en Sophie Pluim
Het is een bijzonder verhaal, het verhaal dat Joke Reijnders in Het papieren theater vertelt. Niet vanwege Aurore die eigenlijk al dood is, en haar ogen uitkijkt als ze voor het eerst in meer dan een eeuw de zolder van het huis verlaat. Nee, dat Aurore en Gracie het goed met elkaar kunnen vinden, ligt heel erg voor de hand: ze hebben veel gemeen. Wat haar boek bijzonder maakt, is het verhaal achter het verhaal. Het verhaal over de schilderkunst. Er zitten niet alleen schilderijen verstopt in Het papieren verhaal – Sophie Pluim tekende er eigentijdse versies van die op de schutbladen van het boek staan, Reijnders neemt het op voor onderbelicht gebleven schilders en vindt iets van een kunstgeschiedenis waarin vrouwen niet de waardering krijgen die ze verdienen: ook hun werk is aandacht waard. Dat Reijnders niet al die kunstenaars m/v bij hun echte naam noemt, is misschien een beetje verwarrend, maar hoort bij het vertellen van een verzonnen verhaal.
Oever van Ludwig Volbeda
Het is een mooi personage, de Jip die Ludwig Volbeda in zijn debuutroman Oever opvoert. Kwetsbaar, sensitief, oprecht en op zoek. Hij geef haar –hij laat lang in het midden of het om een meisje gaat – een heldere stem. Laat haar in korte zinnen veel en vooral belangwekkende dingen zeggen. Maar het zijn niet de korte zinnen die het een minder ervaren lezer makkelijk moeten maken: het zijn heel precieze, poëtische gedachten waarin het ontbreken van een duidelijk zelfbeeld de hete brij is waar aanvankelijk omheen gedraaid wordt. Thematiek en aanpak – het worstelen met een genderfluïde identiteit onder woorden gebracht door een personage dat wat leeftijd en belevingswereld betreft overeenkomt met de beoogde lezer – rechtvaardigen dat Oever het etiket Young Adult-roman krijgt. Waardoor roman en lezer elkaar vrij eenvoudig zullen vinden. De keerzijde is dat Oever daardoor buiten het blikveld valt van andere lezers. Lezers die denken dergelijke boeken ontgroeid te zijn, omdat ze zich daar te groot, te volwassen of te doorgewinterd voor voelen. Dat zou zonde zijn, want Ludwig Volbeda schreef met Oever gewoon een puntgave roman.
Kermiskind van Jacques Vriens
Toen Jacques Vriens zestien was, ontmoette hij een oude toneelspeler die hem vertelde over de tijd dat hij als beginnend acteur rondreisde met een toneelgroep om op kermissen voorstellingen te geven in een tent. Die ontmoeting is hem altijd bijgebleven, en heeft nu geleid tot Kermiskind. Kermiskind is niet alleen maar een verhaal over vroeger. Waar Rosa mee worstelt – niet automatisch in de voetsporen van haar ouders treden – is iets waar kinderen nog steeds over na moeten denken. Maar de kermissen van toen zijn niet meer te vergelijken met die van nu: Dikke Dames en andere freaks mogen niet meer tentoongesteld worden. Het samen rondreizen en elkaar nu eens hier en dan weer daar tegenkomen, dat doen circusartiesten en ‘kermisklanten’ nog steeds. In Kermiskind heeft Vriens de sfeer, de omstandigheden en de normen van honderd jaar geleden nodig om het belangrijkste onderwerp van het boek goed te kunnen vertellen. Hoewel Teunis dikke maatjes is met Rosa, haar heel goed begrijpt en ook helpt bij het nemen van een beslissing over haar toekomst, zou hij nooit verliefd op haar kunnen worden. Teunis valt op jongens, en dat was in 1925 nog verboden. Maar net als Rosa laat Teunis zich niet de wet voorschrijven. Hij hakt knopen door en komt, net als heel veel personages in de boeken van Vriens, op voor zichzelf (en voor anderen).
Kermiskind is een wervelend verteld verhaal, waarin de karakters van de belangrijkste personages – Rosa, Teunis, en leden van het reizende theatergezelschap – goed uitgewerkt zijn, en hun plaaggeesten meer zijn dan alleen maar figuranten. Vriens is serieus waar het verhaal dat vraagt, maar Kermiskind is geen zwaar boek. En als het op acteren en het voor de gek houden van mensen komt, is het zelfs behoorlijk humoristisch.
Leave a Reply